Sluit [X]   
 

Peuter Hioolen in 1920: treedt af als bestuurslid van de Handelsvereniging

© 1999-2024, René G.A. Ros
Laatst gewijzigd 29-1-2024

Donateur worden?

De Stelling van Amsterdam - Extra

Officierskorps over de vestingbouw

Burgers verwelkomen in Spaarndam militairen die terugkeren van een oefening.

Burgers verwelkomen in Spaarndam militairen die terugkeren van een oefening.
(Foto: collectie Documentatiecentrum Stelling van Amsterdam)

Het boek 'Burgerzin en soldatengeest' is een studie naar de vraag hoe het Nederlandse officierskorps worstelde met een door haar gesignaleerd probleem. Vrijwel alle officieren die zich in het verleden publiekelijk over het vraagstuk van de relatie tussen volk en leger hebben uitgelaten, oordeelden dat deze relatie niet deugde of in ieder geval voor verbetering vatbaar was. Deze slechte verstandhouding, die vooral tot uitdrukking kwam in een wederzijds gebrek aan vertrouwen, was er de oorzaak van, zo luidde de militaire opinie, dat de defensie-inspanning te kort schoot.
De belangrijkste bron voor deze studie vormden de publicaties die het officierskorps in de jaren 1832-1914 voortbracht. Veel meer dan tegenwoordig maakten officieren in de negentiende eeuw van de drukpers gebruik om hun mening kenbaar te maken. Naast militaire tijdschriften, brochures en vlugschriften schreven officieren ook talloze stukken in dagbladen. Deze pagina beperkt zich tot de discussie over de vestingbouw.

Naarmate het besef veld won dat het schrikeffect van de Frans-Pruisische (Duitse) Oorlog (1870-1871) te weinig resultaat zou opleveren, nam de somberheid in de militaire publicistiek verder toe. Officieren hadden het gevoel dat een gouden kans was gemist.
"Na de groote gebeurtenissen van 1870 in Europa, toen door eene mobilisatie van het Nederlandsche leger vele en groote gebreken aan het licht waren gekomen", sprak kapitein R.H. Eyssonius de Waal in 1880 in het tijdschrift van de Vereniging ter Beoefening der Krijgswetenschap (VBK), "was aller verwachting in den lande hoog gespannen, zoowel van militairen als van niet-militairen, want daarin waren allen het eens, dat de toestand des legers onhoudbaar was. (...) Sedert bovengenoemd jaar zijn bijna tien jaarkringen over ons hoofd gegaan en is die tijd besteed geworden om de aan het licht gekomen gebreken te herstellen? Wie uwer durft daarop een bevestigend antwoord te geven?" Niemand natuurlijk.
Het gevoel overheerste dat, terwijl de meeste Europese landen hun krijgswezen moderniseerden, het Nederlandse leger alsmaar dieper wegzonk. Volgens het tijdschrift De Militaire Spectator was het een wonder dat de militaire auteurs nog niet tot apathie waren vervallen en hun ondankbare taak bleven vervullen de natie met de neus op de akelige feiten te drukken.
In deze treurzang sloegen niet alle auteurs een even droeve toon aan. Sommige wezen erop dat het leger sinds 1870 op een aantal punten wel degelijk vooruitgang had geboekt. Er waren nieuwe geweren en kanonnen aangeschaft, de logistiek was op orde gebracht en het leger was al in vredestijd in divisies en brigades onderverdeeld, zodat de overgang naar de oorlogsorganisatie soepeler zou verlopen.

Een belangrijke vernieuwing naar Pruisische voorbeeld was de veldmanoeuvre, die vanaf 1875 ieder najaar werd gehouden. Daarmee ging een oude wens in vervulling om niet langer uitsluitend te oefenen in de kunstmatige setting van de kampen Zeist en Milligen, die iedere officier als zijn broekzak kende. In een manoeuvre op onbekend terrein waarbij twee partijen een door scheidsrechters geleid spiegelgevecht voerden, kon men de oorlogsrealiteit beter nabootsen. De officieren kregen hierdoor een beter inzicht in de tactische problemen waarover voorheen erg geheimzinnig was gedaan. Tegelijkertijd ondervonden zij echter dat het leger, nu het ieder jaar uit de schulp van zijn garnizoensbestaan kroop, kwetsbaarder werd voor de kritiek van pers en parlement. Tijdens het oefenen ging er steevast veel mis: materieel begaf het, de verpleging liet steken vallen en soldaten werden ziek of raakten uitgeput. Daarbij schoven de militaire auteurs de zwartepiet vaak door naar de Tweede Kamer, die in hun ogen voor veel van de gesignaleerde gebreken verantwoordelijk was. Dit nakaarten over manoeuvres werd in de militaire publicistiek een vast ritueel.

In 1881 begon het leger ook fortmanoeuvres te houden. Tijdens een dergelijke oefening werd een deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHWL) in staat van verdediging gebracht, waarna op die sector een aanval werd gesimuleerd. De betrokken officieren vonden deze jaarlijks terugkerende confrontatie met de praktijk van de vestingoorlog doorgaans erg leerzaam. Deze krijgsvertoningen werden overigens gehouden op plaatsen waar het duidelijkst zichtbaar was dat de defensie wel degelijk vooruitgang boekte.
In een periode van tien jaar na de totstandkoming van de Vestingwet van 1874 werd de waterlinie ingrijpend gemoderniseerd. Het inundatiestelsel werd verbeterd, terwijl op de accessen bestaande werken werden vernieuwd of nieuwe forten en batterijen gebouwd. Ook de bewapening nam in kracht toe. De versterking van deze linie was koren op de molen van de verdedigbaarheidsevangelisten.
Hoewel nog niet volmaakt, schreef Drabbe in 1879, was zij al wel "een ontzaglijk bolwerk te noemen van Neerlands kracht". "Thans, nu de Nieuwe Hollandsche waterlinie nagenoeg voltooid is", aldus Schneider een jaar later in De Gids, "is het vertrouwen in de kracht dier linie vrij algemeen bij het Nederlandsche volk gevestigd. En terecht." Deze linie vormde het landfront van het gebied waarvoor kapitein A.L.W. Seyffardt in 1880 de naam Vesting Holland bedacht. Tal van officieren namen deze naam, die kracht uitstraalde en het geloof in de verdedigbaarheid hielp versterken, over.

De nijvere fortenbouwerij nam niet weg dat een grote meerderheid van de militaire auteurs ervan overtuigd was dat het leger zich in een crisis bevond. De nieuwbouw van de NHWL was volgens hen juist een symptoom van deze malaise, die eruit bestond dat de levende strijdkrachten inferieur aan de dode weermiddelen waren. De opvatting dat de verhouding tussen deze twee elementen andersom moest liggen – een kernstuk van de liberaal-militaire kritiek – verwierf na 1870 de status van militair dogma. "Regeering en volk moeten overtuigd zijn; dat de levende strijdkrachten hoofdzaak, doode strijdmiddelen, hulpmiddelen zijn," klonk het steeds weer, en: "Al hebben wij de mooiste en sterkste forten van de wereld: zonder goede verdedigers zullen zij ons weinig helpen."
De auteurs die de Vestingwet hadden bejubeld, omdat die ervoor zou zorgen dat in het krijgswezen de menselijke factor voorrang op de materiële factor zou krijgen, gaven na enige tijd toe dat een pyrrusoverwinning was behaald. Met deze wet, die een geconcentreerde defensie voorschreef, bleek, om nog een klassiek-militaire vergelijking te maken, een paard van Troje te zijn binnengesleept. Spoedig werd duidelijk dat de voltooiing van de in de wet omschreven linies veel meer tijd in beslag nam dan de acht jaren die daarvoor waren begroot. Ook de kosten vielen hoger uit.
Toen de NHWL in 1885 eindelijk gereed was, moest het tweede mammoetproject, de bouw van de Stelling van Amsterdam, nog beginnen. Een aantal auteurs gaf toe dat W.J. Knoop terecht tegen de wet van 1874 was uitgevaren: de geldverslindende vestingen zogen het leger als vampiers leeg.

We moeten de kritiek op de vestingen in het juiste perspectief zien. De militaire auteurs waren het erover eens dat Nederland weerloos zou zijn, als het niet over met kunstwerken versterkte linies zou beschikken. Zij waren evenmin voorstander van een verdere inkrimping van het vestingstelsel, zoals bleek uit hun unanieme afwijzing van het in 1882 gelanceerde voorstel van het Kamerlid J. Schepel om de naar zijn mening onverdedigbare NHWL op te geven en de defensie op de Stelling van Amsterdam te concentreren.
De militaire publicistiek had geen goed woord over voor dit defaitistisch plan, dat het vertrouwen in de Vesting Holland nodeloos ondermijnde. W. Badon Ghyben, een genieofficier met een kritische kijk op het vestingverleden, diende Schepel op subtiele wijze van repliek. Zijns inziens had het "ontwikkelde deel der natie", als gevolg van het feit dat de schadelijke vestingen te lang in stand waren gehouden en vlak vóór hun sloop vaak nog voor veel geld waren verbouwd, een begrijpelijke maar onterechte afkeer van alle fortenbouw opgedaan. De vergelijking met de zinloze arbeid van Sisyphus zou zich nog sterker opdringen, betoogde de kapitein-ingenieur, als men de vrijwel voltooide NHWL nu alweer ging slopen. Schepel moest begrijpen dat niemand dan nog een cent aan de Stelling van Amsterdam zou willen besteden.
De woorden van Badon Ghyben waren een reprise van de liberaal-militaire waarschuwing dat een leger, wanneer het ondoelmatig te werk ging, niet op publieke steun mocht rekenen. Deze vermaning had niets aan actualiteit ingeboet, want ook na 1874 verliep de vestingbouw nog steeds weinig planmatig.

Lt.gen. Willem Jan Knoop

Lt.gen. Willem Jan Knoop was hoofdredacteur "Militaire Spectator" van 1849 tot 1869.
(Foto: Parlement en Politiek)

Toch waren de meeste officieren niet bang dat deze stelselloze aanpak tot vestingfobie zou leiden. Zij meenden juist dat de burger aan de omgekeerde aandoening leed en te zeer geneigd was op de dode weermiddelen te leunen, in de hoop dat zijn persoonlijke bijdrage dan beperkt kon blijven. "De weerzin in Nederland tot militaire krachtsinspanning doet de niet-militairen meer aanhangers zijn van versterkte plaatsten en inundatiën (...) dan vertrouwen stellen in goed georganiseerde, actieve strijdkrachten, de hoofdelementen", schreef één van hen. Deze houding – die voorliefde voor materiële middelen – was er de oorzaak van dat het optuigen van forten steeds voorrang kreeg boven de zorg voor verdedigers van vlees en bloed.
De constatering dat muren boven mensen gingen, sloot goed aan bij het militaire verwijt dat de burger wel zijn geld maar niet zijn persoon voor de natie wilde offeren. Daarom werden vestingen en forten toepasselijk ook wel "plaatsvervangers van steen" genoemd. Volgens Glasius, die van "schand-gedenkteekenen" sprak, was de bouwmanie het gevolg van de gewetenswroeging van de gezeten burger, die zijn onvaderlandslievende daad van het inhuren van een remplaçant met steen en aarde wilde compenseren.

Er waren in de jaren 1880 ook enige lichtpuntjes, waarvan de voornaamste was dat de NHWL als voltooid kon worden beschouwd. De totstandkoming van deze linie was koren op de molen van de verdedigbaarheidsevangelisten, die met enige graagte – en met dank aan Seyffardt – het begrip Vesting Holland gingen hanteren. Tegelijkertijd was de vreugde niet onverdeeld, omdat de aanleg van de NHWL veel meer tijd en geld had gekost dan aanvankelijk was begroot, terwijl zich tevens de vraag opdrong of zij wel echt af was.
Aangezien de ontwikkeling van de techniek niet stilstond, dreigden het spookbeeld van de bodemloze put en daarmee de profetie van Knoop bewaarheid te worden. Bovendien werd, naarmate er meer forten werden opgetrokken, het contrast met het uitblijven van de modernisering van de levende strijdkrachten steeds schrijnender. Het krijgswezen was scheefgegroeid.

De grote frustratie in de militaire pers daarover leidde tot een zekere afkeer van de vestingbouw omdat men daarin het concrete bewijs zag van de beschuldiging dat de gegoede burgerij haar plicht om persoonlijk te dienen probeerde af te kopen. De forten stonden als "schand-gedenkteekenen" in het landschap.

Tekst: deel van hoofdstuk 13 "Een lijdensgeschiedenis (eerste deel)" p. 194-196 en 206 in "Burgerzin en Soldatengeest" door Prof. Dr. Ben Schoenmakers, met toestemming overgenomen.

Stelling van Amsterdam op Twitter Stelling van Amsterdam op Facebook Doc.centrum Stelling van Amsterdam op LinkedIn
Stelling van Amsterdam op foto-site Instagram Stelling van Amsterdam op video netwerk YouTube

Deze website wordt verzorgd door particuliere experts en is geen website van een overheid.
Alle rechten voorbehouden, o.a. gebruik door commerciële partijen alleen met voorafgaande toestemming.
Stelling van Amsterdam. Een stadsmuur van water.
UNESCO Werelderfgoed sinds 1996
Het Kenniscentrum Waterlinies (KCW) verzamelt, onderzoekt, borgt en verspreidt kennis over de Hollandse Waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. (Advertentie)
 
 
 
Het Kenniscentrum Waterlinies (KCW) verzamelt, onderzoekt, borgt en verspreidt kennis over de Hollandse Waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. (Advertentie)