Sluit [X]   
 

Soldaat Kouw in 1916: vrijgesteld van militie, broederdienst

© 1999-2024, René G.A. Ros
Laatst gewijzigd 29-1-2024

Donateur worden?

De Stelling van Amsterdam - Extra

De tactiek van een duurzaam ingerichte stelling (Tactiek)

Durgerdam

Titel van de scriptie "De verbetering van de Stelling van Amsterdam in tactisch en militair-technisch opzicht (1874-1910)" door K. Gijsbers.
(Foto: © René Ros, 2019)

6.1 Inleiding

De grondslagen voor een vestingoorlog zijn dezelfde als die van de bewegende oorlog. Artillerie, infantrie en pioniers (genie) moeten voortdurend samenwerken om het doel te bereiken. De tactiek van een vestingoorlog wijkt slechts in detail af van die van een veldoorlog, doordat de verdediger de mogelijkheid gehad heeft om het terrein naar zijn hand te zetten. Er is getracht het de aanvaller zo moeilijk mogelijk te maken. De verdediger heeft dus een surplus op de aanvallende partij. De vijand zal proberen dit surplus op te heffen om na een gelijke strijd de verdediger te overmeesteren. Om in te kunnen zien op welke wijze het beste de versterkingsmiddelen gebouwd kunnen worden zullen we de taken en werkwijze van de verdediger behandelen. Zonder aanval geen verdediging, vandaar dat allereerst een inleiding in de aanvalsmethoden van de periode 18B5-1914 gegeven wordt.

6.2. De aanval op een duurzaam ingerichte stelling

De meest gebruikte methode om een vesting aan te vallen was die ontwikkeld door de franse vestingbouwer Generaal Sebastian Vauban (1633-1707). Het hoofdbeginsel van deze aanvalswijze was om geen storm op het aan te vallen stelsel te wagen, alvorens er tegenover de verdediger een vuuroverwicht was verkregen.
Dit gold zowel voor het artillerie als het infantrievuur. Van deze aanvalswijze ging weinig initiatief uit en ook het verrassend effect was niet zo groot, omdat er veel zware artillerie aangevoerd moest worden.

Omdat er tactisch en technisch grote veranderingen ingevoerd werden ontwikkelde von Sauer zijn verkorte aanvalswijze, die in feite twee eeuwen daarvoor al door Stadhouder Willem III bij de verovering van Naarden in praktijk was gebracht 1).
Deze aanvalswijze is eigenlijk alleen dan toepasbaar wanneer er inderdaad van verrassing sprake kan zijn en wanneer de forten ver uit elkaar liggen. Terwijl Vauban zijn aanval slechts op de forten richtte, wil von Sauer slechts de vuurkracht van de forten dempen om toch ongestoord door de intervallen heen te kunnen breken. Vauban wil het overwicht van de verdediger volledig wegnemen -hij wil immers de forten vernielen-. Von Sauer vindt tijdelijk ongeschiktmaking voldoende. (De forten zijn ook door de aanvallende partij na verovering nog te gebruiken!).

Wanneer wij deze twee denkbeelden in ogenschouw nemen, rijst de vraag: welke van deze twee methoden zal bij de moderne aanval gebruikt gaan worden. De oostenrijkse kapitein von Rehm heeft hier een studie over gemaakt. Hij richt net als Vauban zijn aanval tegen de steunpunten van de verdediging: het fort. Echter de pantserwerking van forten is zo goed geworden, dat oneindig veel projectielen niet voldoende zijn, om de strijd van nabij te kunnen elimineren. Von Rehm wil met tientallen mortieren op 4.000 m afstand gericht vuren op de bomvrije onderkomens, teneinde deze met de grond gelijk te maken. Die mortieren zouden een zeer zwaar kaliber moeten hebben en er zou geschoten moeten worden met 5 kaliber lange brisante granaten, waardoor nog een grote trefzekerheid te verkrijgen is. Swaving is het hier niet mee eens. Een kazerne van de Stelling van Amsterdam is zo'n 20 meter diep. De trefkans van die mortieren, die op 4.000 m (vóór de inundatie) schieten, is wel bijzonder klein. Verder kan aan de uitwerking van de mortiergranaten tegen betononderkomens getwijfeld worden. Hoewel eenieder in die tijd de 'Schablon' aanval verwierp, omdat de ontwikkeling hiervan voor elke militair te bedenkelijk was, gaat von Rehm met z'n totale vernieling, gevolgd door inname van het fort, juist weer terug naar die simpel te voorspellen methode.

Nee, er mag verondersteld worden, dat de aanval niet alleen tegen de forten gericht zal worden. Tevens is het pas dan reëel om alleen de tussenlinie aan te vallen, wanneer deze zwak zijn en werkelijk verrassend genomen kunnen worden. Tegen een behoorlijk verdedigde stelling zal een methodisch doorgezette aanval op zowel fort als interval noodzakelijk zijn. Slechts in een enkel geval kan van een onregelmatige aanvalswijze, zoals die van von Sauer gebruik gemaakt worden.

Van een behoorlijk verdedigde stelling kan zowiezo gesproken worden, wanneer deze stelling omsloten is door een inundatie. De gang van zo'n methodische aanval of beleg kan men zich als volgt voorstellen. Door insluiting van de aan te vallen stelling wordt voorkomen dat de verdediger zijn personeel, materieel en verplegingsmiddelen aan kan vullen. Hiertoe wordt een afsluitingslinie om de hele stelling aangelegd, waarachter de hoofdmacht van de aanvaller zich verschanst. Deze afsluitingslinie wordt beveiligd met voorposten, om te voorkomen, dat de verdediger de afsluitingslinie door een aanvallende activiteit kan doorbreken. Bij een inundatiestelling is zo'n tegenaanval al bijna niet mogelijk. Zo'n afsluitingslinie zelf wordt in vakken verdeeld. De afsluitingslinie moet natuurlijk zo dicht mogelijk bij de stelling komen, doch buiten het artillerievuur (3-6 km). De voorpostenlinie moet buiten het bereik van geweer- en mitrailleurvuur van de stelling blijven.

Wanneer heel de stelling is ingesloten, zal een hoofdaanvalsrichting uitgezocht moeten worden. 0p deze zwakste plaats van de stelling wordt de hoofdaanval over een breed front van 6 à 10 km gevoerd. Wanneer de aanvaller over een smal front aanvalt heeft hij de kans concentrisch onder vuur genomen te worden.
Natuurlijk moet de verdediger zo lang mogelijk in de waan gelaten worden waar het hoofdaanvalsfront precies ligt. Om de verdediger te misleiden worden er gelijk met de hoofdaanval nevenaanvallen verricht, liefst zo ver mogelijk van die hoofdaanval. Het nadeel van zo'n nevenaanval -het kost manschappen en materieel- weegt vaak geheel op tegen de voordelen.

De eigenlijke aanval wordt gedaan door de infantrie, gesteund door de pioniers. Tevens zullen er wat artilleristen meegaan om eventuele ingenomen bewapening te bedienen.
Deze infantrieaanval is alleen mogelijk wanneer deze wordt gesteund door de artillerie. Op het hoofdaanvalsfront wordt het gros van de belegeringsartillerie in batterij gebracht. Deze belegering tracht een vuuroverwicht op de verdediger te verkrijgen teneinde het voor de aanvallende infantrie mogelijk te maken om zich vooruit te werken naar de stelling via een loopgravenstelsel. De infantrie wordt hierbij gesteund door pioniers, die deze loopgraven van scherfvrije schuil- plaatsen voorzien en hindernissen maken en opruimen.

Een tweede taak van de belegeringsartillerie is het stormrijp maken van de tussenlinies en forten. De opstellingen van de infantrie moeten vernietigd worden en het moreel van de verdedigende infantrie dient zoveel mogelijk geschokt te worden. Vooral met de granaatschoten wordt aan deze eisen beantwoord. Tevens moeten hindernissen door de artillerie zoveel mogelijk vernield worden; grachtsflankementsinrichtingen, geschut onder pantsers en dekkingen moeten geëlimineerd worden. Ook moet de artillerie proberen bressen in de grachtsmuren te schieten. Gedurende deze artilleriestrijd, die weken, zelfs maanden kan duren, poogt de infantrie, hierbij geholpen door pioniers vooruit te komen en stellingen te bereiken, van waaruit de verdediger met geweer- en mitrailleurvuur bestookt kan worden. Wanneer de infantrie op vijandelijke weerstand stuit, zal ze zich in een eerste infantriestelling moeten ingraven. Deze eerste infant̀riestellíng zal niet dichterbij dan 1.000 m van de hoofdstelling kunnen worden ingericht. Vanuit deze stelling zullen nachtelijke verrassingsaanvallen op de verdediger gedaan moeten worden om te proberen in de hoofdverdedigingslijn door te breken. Tevens moet vanuit deze stelling voorwaarts gegaan worden en een volgende infantriestelling ingericht worden. Vanuit een laatste infantriestelling, de stormstelling zal de stormaanval gedaan worden. Uit de stellingen moet een zodanig vuur worden onderhouden, dat zelfs enkele waarnemers van de verdediger zich niet ongestraft kunnen tonen. Wanneer men tot in de stormstelling is doorgedrongen wordt door middel van officierspatrouilles onderzocht inhoeverre de artillerie de stormvrijheid van forten en tussenlinies heeft opgeheven. Voordat de stormaanval plaats kan vinden moet aan enkele voorwaarden worden voldaan:

  1. Er moeten in draadversperringen en hindernissen rechte stormgangen aanwezig zijn, zodanig dat bij de storm niet meer dan één hindernis behoeft te worden overschreden.
  2. De contrescarpkoffers dienen buiten gevecht te zijn gesteld met behulp van springladingen, die door de pioniers tegen de muren geplaatst worden of aan een touw door de schietgaten naar beneden gelaten worden. Eventueel worden de koffers met behulp van mijngangen buiten gevecht gesteld.
  3. De stormstelling moet volkomen gereed zijn en zo dicht mogelijk bij de te bestormen werken liggen, doch niet dichter dan 200 m, omdat men dan door eigen artillerie in de rug geraakt kan worden.

Wanneer aan deze drie eisen voldaan is, kan tot de st̀ormaanval worden overgegaan. De storm moet verrassend plaatsvinden. Totdat de storm ontdekt wordt door de verdediger wordt de grootste stilte in acht genomen. Aan de stormende infantrie gaan pioniers vooral met het materieel voor het overtrekken van de grachten (ladders, vlotten e.d.) vooraf.
Als dit stormmaterieel is opgesteld wordt de bajonet geplaatst. De stormtroepen veroveren de forten en linies en richten deze onmiddellijk ter verdediging in. Pioniers onderzoeken genomen werken op nog niet gedetoneerde mijnen en springmiddelen om deze onschadelijk te maken. Artilleristen nemen achtergelaten geschut over om de terugtrekkende verdediger met vuur te bestoken.

Duidelijk mag worden verondersteld dat, wanneer de aanval over een breed front heeft plaatsgehad, deze niet overal gelijk zal slagen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hoewel er een of meer intervallen doorbroken zijn, forten nog weerstand blijven bieden. Deze forten worden omsingeld en de tijd doet zijn werk. Een extra aanval helpt daarbij.
Wanneer we met stellingen met inundaties te maken hebben, zoals dat bij de Stelling van Amsterdam het geval is, kan de aanvaller bijzonder goed gebruik maken van platbodemvaartuigen. De accessen zijn goede en eigenlijk de enige mogelijkheden om met artillerie de stelling te benaderen. Men heeft geprobeerd om artillerie op scheepjes te plaatsen, maar bij groter belegeringsgeschut gaf dit moeilijkheden. Duidelijk mag zijn dat een aanval op zo'n inundatiestelling niet het makkelijkste karwei is. Een van de weinige mogelijkheden is om met alle troepen hard over de accessen naar de stelling te rennen, daarbij wel troepen offerend. Tijdens deze lange storm moeten de accesforten onder vuur gehouden worden, om de verliezen te beperken. De ligging in polderterrein is een bijzonder sterk punt van de Stelling van Amsterdam.
Omdat de stelling een inundatiestelling is, kon de stelling zo groot worden als hij nu is, zonder teveel manschappen te binden.

6.3. De verdediging van een duurzaam ingerichte stelling

De verdediging van een duurzaam ingerichte stelling is er uiteraard op gericht om met behulp van de mogelijkheden van de bevestiging een aanval af te slaan. Echter ook in vredestijd dient een vesting bezet te zijn om haar afschrikwekkend vermogen ten toon te spreiden. Hoe dichter een vesting bij de grens ligt hoe sterker de voorlopige bezetting dient te zijn. Bij bedreiging wordt een veiligheidsbezetting ingesteld, die voorposten inricht om verrassing te voorkomen. Wanneer vaststaat dat een stelling wordt aangevallen wordt de stelling voorzien van een versterkte bezetting. Tevens voert de voorlopige bezetting de verdedigingsvoorbereidingen uit, die in de Memorieë̈n van verdediging staan aangegeven.

Al deze troepen staan onder leiding van één commandant. Een stelling wordt in groepen verdeeld ten behoeve van een doelmatige organisatie en leiding. Een groep omvat een terreindeel breed 2-8 forten met tussenlinies oftewel 5 à 6 km afhankelijk van het terrein. De groepen worden elk in 2 of meer vakken verdeeld. Elk vak heeft een vakbezetting bestaande uit een of meer bataljons infantrie en detachementen vestingartillerie. In de groepen zijn groepsreserven aanwezig, best̀aande uit infantrie, artillerie en pioniers.

Al deze troepen zijn verdeeld over de forten en tussenlinies en hebben tot hoofdtaak de stormvrijheid van de stelling te waarborgen. Snijders geeft als definitie voor stormvrijheid: "de afsẗotende kracht der stelling, welke voortvloeit uit een ondoorschrijdbare, door de aanwezigheid van hindernissen meer of minder verhoogde, vuurwerking en die den verdediger in staat stelt, den aandrang eener overmachtige tegenpartij af te wijzen".
De stormvrijheid berust op vuuruitwerking, die blijvend moet zijn en van grote afstand niet uitdoofbaar. Vuuruitwerking alleen is echter niet voldoende. De vuuruitwerking wordt gesteund door hindernissen, die onder vuur moeten liggen. Slechts een combinatie van beiden zal een aanval helpen doorstaan. De vuuruitwerking,waarop de stormvrijheid berust wordt over de hele linie gegeven door infantrie met geweren, mitrailleurs en door licht snelvurend geschuẗ. Wanneer men echter slechts de stormvrijheid waarborgt dan zal de vijand er alles aan kunnen doen deze op te heffen. Het is de taak der artillerie om te voorkomen, dat de vijand zonder slag of stoot bij de vestingwerken staan.
Die taak der artillerie is drieledig:

  1. Het brengen van vuur op grote afst̀anden. Het doel van dit vuren is het bemoeilijken van de voorbereidende handelingen, die aan geschutstrijd vooraf gaan. We rekenen hiertoe het inrichten van de in- of afsluitingslinie, van zijn kantonnementen en parken en het bouwen en bewapenen van de inleidingsbatterijen. Tevens worden belangrijke kruispunten onder vuur genomen om troepenverplaatsingen en materieeltransport te bemoeilijken. Voor dit vuren op grote afstand worden lange kanonnen van de zwaarste kalibers (12-15 cm) gebruikt. Er wordt gebruik gemaakt van het granaat- en granaatkartetschot in combinatie met brisante springlading.
  2. Het bestrijden van 's-vijands aanvalsbatterijen. De vijand zal met zijn belegeringsartillerie het vuur van de verdediger willen trekken om de infantrie de gelegenheid te geven naar voren te komen. De vijand wil echter tevens de stormvrijheid opheffen door forten en tussenlinies te bestoken. Het is dus zaak vuuroverwicht in deze geschutstrijd te hebben. Voor die geschutstrijd is niet zo zeer een grote vuursnelheid een eerste vereiste, maar elk schot moet een onnavolgbare uitwerking hebben. Middelbare en grote kalibers zijn het meest op z'n plaats. Omdat de vijandelijke vuurmonden zijn hoofdzakelijk achter maskers en terreinvoorwerpen liggen, dient het verdedigend geschut krombaanvuur te geven, zodat korte kanonnen en mortieren het meest op hun plaats zijn.
  3. Het ondersteunen van de nabij verdediging.
    Voor het ondersteunen van de nabij verdediging is geschut nodig met grote vuursnelheid, dus licht kaliber, en een bestrijkend schot, omdat rechtstreeks op bewegende doelen geschoten wordt. Met deze vuurmonden moet heel het voort̀errein te bestrijken zijn.

De taak van de verdediger is in eerste instantie ervoor zorgen dat de aanvaller niet snel kan naderen en op de tweede plaats (echter wel de hoofdtaak) het voeren van de strijd van nabij, waarbij de verdediger het voordeel van bevestiging heeft en moet behouden. Bij de stormaanval wordt het verdedigend vuur in de eerste plaats op de dragers. van stormhulpmiddelen en op stormcolonnes gericht. Vervolgens wordt het stormvuur afgegeven uit het totale belegerde vestinggedeelte door zowel alle infantrie als alle artillerie. Door de bezetter van cont̀rescarpkoffers of caponnieres wordt vuur over de gracht gegeven om te voorkomen dat de aanvaller deze doorschrijdt. Wanneer de vijand de wal van de forten of stellingen in het tussenterrein beklimt wordt deze met vuur, handgranaat of bajonet teruggeworpen .

Als het vallen van een werk te voorzien is, dan wordt het met springmiddelen vernielen van vuurmonden en bomvrije gebouwen voorbereid. In geval van inundat̀iestelling zullen de forten altijd tegenover de belangrijkste accessen geplaatst worden, omdat dit in principe de enige naderingsmogelijkheden voor de vijand zijn.

Tekst: hoofdstuk 6 "De aanval en de verdediging van een duurzaam ingerichte stelling" p. 30-38 in scriptie "De verbetering van de Stelling van Amsterdam in tactisch en militair-technisch opzicht (1874-1910)" door K. Gijsbers, Koninklijke Militaire Academie, 1980 (NL-WpDStvA-C8377).

Stelling van Amsterdam op Twitter Stelling van Amsterdam op Facebook Doc.centrum Stelling van Amsterdam op LinkedIn
Stelling van Amsterdam op foto-site Instagram Stelling van Amsterdam op video netwerk YouTube

Deze website wordt verzorgd door particuliere experts en is geen website van een overheid.
Alle rechten voorbehouden, o.a. gebruik door commerciële partijen alleen met voorafgaande toestemming.
Stelling van Amsterdam. Een stadsmuur van water.
UNESCO Werelderfgoed sinds 1996
Het Kenniscentrum Waterlinies (KCW) verzamelt, onderzoekt, borgt en verspreidt kennis over de Hollandse Waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. (Advertentie)
 
 
 
Fort Resort Beemster herbergt een van de meest luxueuze wellnessresorts met hotel van Nederland. In de karakteristieke sfeer van het fort beleeft u wellness zoals u nog nooit heeft ervaren. (Advertentie)